Hallo, ik heet Eva. Ik heb een vriendin die Roos heet, en we zijn dol op buitenspelen! We gaan dan naar het Floriadepark bij mij in de buurt. Er zijn twee speeltuinen met een schommel, een rozentuin met heerlijke rozenblaadjes en een rare, grote bunker…
Die bunker werd in de Tweede Wereldoorlog gemaakt door de Nederlandse soldaten. Er gaan nu geruchten rond dat er Duitse soldaten zijn binnengevallen die alle Nederlandse soldaten hebben doodgemaakt en ze zeggen ook dat nu (achtenzeventig jaar later) nog steeds hun skeletten rondlopen. En Roos en ik houden wel van een beetje avontuur en daarom gaan we daar vaak naartoe.
Oké, laten we beginnen bij het begin. Roos en ik gingen bij elkaar logeren tijdens de vakantie. “Tttrrriiingggggggg!!! ‘Oh, daar is Roos!’, roep ik. Ik doe de deur open. ‘Hoi Roos, kom binnen en zet je tas neer!’ We gaan gelijk naar buiten. ‘Eva, ik heb zo’n goed idee,’ zegt Roos even later. ‘We gaan in de nacht naar de bunker!’ ‘Jaaaa, goed idee!’ zeg ik. ‘Zullen we vannacht al gaan?’
Die nacht lopen Roos en ik het Floriadepark in. Het is pikdonker en soms zie je een sikkeltje van de maan. We lopen zachtjes richting de bunker. De bladeren om ons heen ritselen in de wind en het begint zachtjes te regenen. We sluipen verder en opeens horen we een vaag geluid. We stoten elkaar aan. ‘Hoorde jij dat ook,’ fluistert Roos, ‘dat rare geluid?’ ‘Ja,’ fluister ik. ‘Volgens mij komt het uit de bunker. Laten we ernaartoe gaan.’ Zachtjes sluipen we richting de bunker. Vaag zien we de muren ervan. ‘Zouden we erin kunnen komen?’ fluister ik. Zachtjes sluipen we naar de muren en zoeken op de tast naar een deur of een luik. ‘Hier,’ fluistert Roos, ‘hier is een soort luik met een ring.’ Ik trek zachtjes aan de ring, maar ik krijg het niet open. Roos begint mee te trekken en heel langzaam krijgen we het een stukje omhoog. Het is heel zwaar, maar toch lukt het om het omhoog te hijsen en een stukje opzij te schuiven, zodat er een kleine opening ontstaat. ‘Heb jij iets om in het gat te gooien?’ vraag ik. We voelen allebei in onze zakken. ‘Oh,’ zegt Roos, ‘ik heb nog een fietslampje in mijn zak zitten. Laten we daarmee in het gat schijnen.’ Roos knipt het lichtje aan en schijnt ermee in het gat. We zien een steile, stenen trap die leidt naar een pikdonkere gang. ‘Durf jij de trap af te gaan?’ fluister ik. ‘Zullen we samen naar beneden lopen?’ vraagt Roos. ‘Oké, maar geen geluid meer maken,’ zeg ik. Zachtjes dalen we tree voor tree de trap af. We houden onze adem in. Wat zal er in die donkere gang te vinden zijn? Als we beneden zijn, zien we een lange, smalle gang met heel veel deuren. Wat zal er achter al die deuren zijn?
We lopen een klein stukje de gang in. Plotseling grijpt Roos me bij de arm. ‘Hoor je dat,’ fluistert Roos, ‘dat rare geluid? Waar komt dat vandaan?’ ‘Ik hoorde het ook,’ zeg ik. ‘Zou het achter een van die deuren vandaan komen?’ ‘Durf jij nog verder?’ vraagt Roos aan mij. ‘Ik hoorde het ook, en ik vind het wel heel eng worden,’ zeg ik.
We horen opeens nog een geluid! We rennen terug naar de trap, maar stoppen in het midden van de trap. ‘Hoor je dat ook,’ fluistert Roos, ‘die voetstappen achter ons?’ Voorzichtig draaien we ons om en knippen voorzichtig het lampje aan. We zien grote, brede voetsporen die leiden naar een van de deuren. De deuren zijn lang, dun en heel stoffig. We sluipen zachtjes naar de deur. ‘Er moet iemand voor gaan,’ zeg ik. Ineens horen we weer voetstappen achter ons! ‘Ik ga wel voor,’ fluister ik.
Snel vluchten we de kamer in en doen de deur achter ons dicht. We kijken bang rond in de kamer. We zien een soort kast met daarin allemaal wapens. Links van de kast zien we een soort reuzenketel. We sluipen zachtjes naar de reuzenketel toe en kijken erin. We schrikken ons rot als we in de reuzenketel kijken. We zien allemaal bloedspetters. ‘Zullen die echt van Nederlandse soldaten zijn?’ fluister ik. Ineens horen we een piepend geluid achter ons. ‘Snel, verstop je in de reuzenketel,’ zeg ik. De deur gaat zachtjes open. We horen voetstappen richting ons gaan. Dan is het doodstil in de kamer. Een paar seconden later horen we de voetstappen langzaam de kamer uit gaan. Ik kijk voorzichtig over het randje van de ketel. ‘Er is niemand meer,’ stel ik Roos gerust. Langzaam komen we de ketel uit. Ineens zien we een lichtje. ‘Roos, doe dat fietslampje uit!’ fluister ik. ‘Ik heb hem helemaal niet aan!’ fluistert Roos. Ineens horen we het geluid achter ons, dat bekende geluid dat we de hele tijd hoorden! Met een ruk draaien Roos en ik ons om. We zien een oud skelet met een geweer! (Waarschijnlijk komt dat geweer uit de kast naast ons.) We schrikken ons rot. ‘Nu heb ik eindelijk iemand,’ zegt het skelet met een krakerige stem.
We lopen zachtjes naar achter en stoten tegen de muur, die zich met een ruk omdraait. We durven niet te kijken totdat de muur stilstaat. We doen onze ogen open en zien een diepe afgrond. En boven die afgrond zweven een paar grote rotsblokken. Ineens begint het platform waar we op staan te bewegen. ‘Snel,’ schreeuw ik, ‘spring naar het eerste rotsblok!’ We springen snel naar het rotsblok, maar dat wiebelt ook. ‘Aaah, Eva, waar ben je!’ schreeuwt Roos. ‘Achter jou!’ roep ik. We springen zo snel als we kunnen naar de overkant. Aangekomen bij de overkant komen er ineens drie andere skeletten op ons af! We kijken om ons heen maar zien geen andere weg dan de afgrond! ‘Oké Roos, we zullen moeten springen!’ roep ik. We rennen naar de afgrond en springen snel de afgrond in. We vallen en vallen en vallen. Ik merk dat de afgrond steeds smaller wordt en dat we in een soort buis belanden.
Als we keihard neerploffen op een soort bed, zie ik dat Roos ergens is blijven haken! Ik schreeuw naar boven, maar ik hoor geen antwoord. Ik kijk om me heen en besef iets heel ergs. Aan het begin van de val waren we allebei keihard aan het schreeuwen. Maar daarna was ik alleen met mezelf bezig. Ik kan niet terug naar boven klimmen, omdat de buis daar te glad voor is. Ineens hoor ik een keiharde gil. Ik schrik me een hoedje en kijk naar boven. Roos valt ook naar beneden. Ze ploft heel hard neer en het kussen scheurt uit elkaar. We vallen nog verder en horen boven ons het geratel van botten.
Zal het ooit nog goedkomen met ons?