Het meisje met de smaragdgroene ogen

Door

Madeleine van Gangelen
Het was een sombere regenachtige dag. De regendruppels tikten hard op de ramen van de auto. We reden terug van de begrafenis van mijn opa; hij was overleden aan een astma-aanval.
Uit: 2024
Basisschool: IKC De Baanbreker

Het was een sombere regenachtige dag. De regendruppels tikten hard op de ramen van de auto. We reden terug van de begrafenis van mijn opa; hij was overleden aan een astma-aanval. Mijn ouders zaten voor in de auto, mijn broertje Xavi en ik zaten op de achterbank. Xavi zat te huilen en ik dacht aan de begrafenis. Iedereen was aan het huilen behalve oma. Zij was heel koeltjes tegen iedereen en het leek haar niks te kunnen schelen. Ik dacht vooral aan opa en aan de leuke herinneringen die ik had. Hij leerde mij handballen en schilderen. Hoe meer ik aan hem dacht, hoe verdrietiger ik werd. Mijn zicht vervaagde door de tranen in mijn ogen, net zoals de regendruppels op de ramen van de auto. Toen ik een blauw bordje zag met ‘Dorpsstraat’ erop, wist ik dat ik thuis was. Ik stapte de auto uit en liep naar huis. Mama deed de deur open en ik hing mijn jas op. Ik plofte op de bank en keek verveeld op mijn telefoon. Na een paar minuten hoorde ik mijn moeders telefoon rinkelen en ze nam op. Ze praatte zachtjes tegen iemand aan de andere kant van de lijn en vroeg daarna aan mij: “Lotte! Wil je naar oma toe gaan? Ze voelt zich echt alleen.” Ik knikte en deed mijn schoenen en jas weer aan.

Mama liep mee naar de bushalte en we gingen samen op het bankje zitten. Ik vroeg aan haar waarom zij niet meeging. Ze vertelde dat papa nog wat moest werken en dat zij op Xavi moest letten. Ze gaf me een kus en liep weer naar huis. Ineens zag ik een krantje liggen. Ik pakte het op en begon het artikel te lezen. Ik schrok, niet alleen van het artikel, maar ook van de bliksem. Gelukkig kwam de bus eraan, ik stapte in en ging zitten bij het raam. De bus vertrok en ik keek op mijn telefoon; geen nieuwe berichten. De bliksem was nog steeds niet weg en af en toe zag ik een flits en hoorde ik de donder. Ik vond het echt heel saai en speelde met m’n grijze T-shirt. De busrit duurde 10 minuten voordat ik bij het Stadshart aankwam. Ik stapte uit en liep naar het appartementencomplex op de Berlijnstraat en belde aan bij nummer 167.

De deur ging open en oma stond in de deuropening. Ze glimlachte koeltjes met haar smaragdgroene ogen. Ze had haar prachtige zwarte jurk aan, die ze ook aan had bij de begrafenis. Haar mooie witte lange haren hingen los over haar schouders. “Hoi oma!” zei ik. Ik knuffelde oma, maar dat deed ze niet terug. Ik liep naar binnen. Het was donker in huis en ik zag spinnenwebben, wat best logisch is want opa maakte het huis altijd schoon. De vloer kraakte en oma vroeg of ik haar koekjes wilde proberen. Ik knikte en ging de kleine keuken in. De keuken had een ronde tafel met zwarte stoelen. Er stonden witte tulpen in een zwarte vaas en er lagen allemaal gebruikte glazen in de wasbak. De kamer was somber verlicht met kaarsen. “Wow, oma, wanneer was de laatste keer dat hier is schoongemaakt?” Ik gleed met mijn vinger over het aanrecht, waar veel vuil en stof op lag. “Nou, voordat opa was overleden, ging ik de studeerkamer schoonmaken. Op het bureau onder wat papieren zag ik een foto, die er niet eerder lag. Op de foto stond opa met een andere vrouw, die veel jonger was dan hij. Ze leken wel verliefd! Ik ben heel erg geschrokken en zei niks tegen opa. Ik stopte wel met schoonmaken, voordat ik nog meer zag.” Ik keek haar aan. “Oh, oma wat erg!” zei ik tegen haar. Ze zweeg en gaf me een paar zandkoekjes en een kopje thee.

Ik zei dankjewel en ging met oma naar de woonkamer. Ik schrok, want wat was er hier gebeurd? Wat een rotzooi! Overal waren dode planten en heel veel kranten, tijdschriften en stof op de grond. Er lag een vies rood kleed op de vloer voor de groene bank en ernaast stond een vloerlamp die een beetje geel licht gaf. De ramen waren lang niet gewassen. Dit was niet het mooie opgeruimde huis waar ik nog ben geweest, toen opa nog leefde. Het huis was toen schoon en het was altijd gezellig met hem. We zaten op de bank. Ik vroeg of ik naar de wc mocht. “Maar natuurlijk Lottie!” zei oma. Dit was de eerste keer vandaag dat ze niet koeltjes tegen mij deed. Ik liep de gang in en keek in de spiegel. Ik keek naar mijn grijze T-shirt en trok hem recht. Maar toen ik nog dichterbij keek, zag ik bloed op de spiegel! Ik kon mijn ogen niet geloven. Opa moest vast bloed spugen toen hij ziek was! Arme opa. Ik liep de badkamer in. Er lagen kleurrijke tegels op de vloer en een vies wit douchegordijn hing boven het bad. Ik ging op de wc onder het raampje zitten, wat ook de enige bron van licht was. Nadat ik klaar was met mijn handen wassen, liep ik weer door de gang langs de spiegel en de foto’s van opa en oma op het kastje.

Toen ik weer in de woonkamer kwam, zat oma op de bank. Ze leek bezorgd. Ik vroeg wat er aan de hand was. ”Niks lieverd, ik denk dat ik dit appartementje ga verkopen. Ik bedoel, ik ga toch ook ooit dood.” Ik werd stil en oma zette de oude tv aan. Er waren maar twee zenders, want oma had geen kabel of internet. We konden kiezen tussen voetbal of het nieuws. Natuurlijk koos ik voor het nieuws. Want de jongens op school spelen altijd voetbal en dat irriteert me. We keken een tijdje, totdat ik hetzelfde nieuws hoorde dat ik eerder die dag ook in de krant las. De nieuwslezeres vertelde over iemand die 54 jaar geleden drie jonge jongens uit Zoetermeer had vermoord. De cold case werd weer geopend. Er waren nieuwe aanwijzingen dat de moordenaar een meisje uit Zoetermeer moet zijn geweest.

Toen de vrouw op het nieuws dat zei, schrok ik. De moordenaar komt dus uit Zoetermeer! Oma zag dat ik het spannend vond en deed de tv uit. “Zeg liefje”. Haar stem trilde. “Ik ken de moordenaar!” zei ze. Ik zette mijn kopje neer en luisterde aandachtig naar oma. “Ze zat bij mij in de klas. Ze was het perfecte meisje met lang blond haar en de mooiste smaragdgroene ogen die je ooit gezien hebt, maar achter die ogen schuilde een moordenaar. Het mooiste meisje van school had bloed aan haar handen. Iedereen hield van haar. De meisjes wilden zoals haar zijn en elke jongen was verliefd. Maar als je met haar uitging, kwam je nooit meer terug.” Toen ze dat zei, voelde ik de rillingen over mijn rug lopen. “Maar oma…” zei ik. “Hoezo zeg je dit niet tegen de politie?” Oma glimlachte. “Ze is altijd dichterbij dan je denkt.” Ze knipoogde en fluisterde in mijn oor: “Opa had geen astma.”