Ik ben op weg naar mijn opa vlak bij het Westerpark. Ik hoor wat achter mij; een harde windvlaag. Maar als ik me omdraai, zie ik niks. Is er misschien storm op komst? Nee, er stond niks op het weerbericht voor vandaag. Laat ik maar doorfietsen, denk ik.
Twee minuten later bel ik aan bij opa. Ik kijk om me heen en ik zie iets zwarts in de vorm van een persoon. Maar het is geen persoon, het lijkt op een zwevende schaduw. Ik vind dat raar, want ik heb dat nog nooit gezien. Misschien was het wel iemand en ik knipperde precies op dat moment en zag het niet goed.
Ik hoor de stem van opa uit de intercom: “Hi Rick, kom maar naar de achtertuin.” Opa wacht daar al op mij als ik er aankom. “Volg mij maar, wij gaan naar de schuur je fiets neerzetten”, zegt opa. Dan zie ik dezelfde donkere figuur achter de schutting. Wat doet die daar? Volgt die ons? Ik word nu wel een beetje bang. Ik ga snel mijn fiets in de schuur zetten.
We lopen naar binnen. Opa geeft mij een glaasje water en we gaan zitten bij de eettafel. Nu is het een goed moment om over de schaduw te vertellen aan opa. Misschien kan hij mij helpen om uit te zoeken wat het is. Ik vertel opa over de windvlaag en over de schaduw achter de schutting. Opa is heel erg verrast door mijn verhaal, maar hij gelooft niet in geesten en zegt: “Je hebt het je vast verbeeld.” Maar ik weet zeker dat het iets was en wil weten of opa gelijk had. “Kunnen we niet eventjes in het park gaan wandelen?” stel ik voor. Ik wil dat opa de schaduw ook ziet en dat hij mij dan gaat geloven. “Ja, dat kan,” antwoordt hij en we gaan naar buiten.
De zon is al weg en het wordt snel donker. Het Westerpark ziet er eng uit zonder daglicht met hoge bomen die op me af lijken te komen. Je kan alleen het pad zien, want de lantarenpalen staan aan. 15 Minuten later rent dezelfde schaduw over het pad naar de bocht toe. Precies op dat moment gaat het donderen en de lichten gaan flitsen. Ik ga dichter bij opa staan en houdt zijn hand vast. Dan stopt het flitsen en gaan de lichten opeens helemaal uit. Gelukkig heb ik mijn telefoon in mijn broekzak. Ik doe de zaklamp van de telefoon aan en zie dat opa is verdwenen! Nee, dat moet de schaduw geweest zijn, ik moet snel terug naar het huis!
Bij de deur besef ik pas dat ik geen sleutel heb. Zou ik iets kunnen gebruiken om de deur te kraken? Ik kijk om me heen maar zie niks. Wacht, ik heb mijn nieuwe riem om, dat gaat wel werken. Yes! Het lukt! Snel naar binnen. Maar wat zie ik daar? Opa zit op de bank de krant te lezen alsof er niks is gebeurd. “Huh? Opa? Wat doe jij hier?” vraag ik. “Hoezo? Wat doe JIJ hier? Hoe ben je binnengekomen?” Ik vertel wat er net in het bos gebeurde, maar hij herinnert zich hier niks van. Hoe kan dat? “Maar ik was niet verdwenen, jij was juist opeens weg!” zegt opa verbaasd. “W-w-wat bedoel je nou?” vraag ik.
Een lang gesprek later gaan we eindelijk naar buiten om de geest te zoeken. “Opa, ik zie de geest. Hij is daar om de hoek gegaan, kom mee”, zeg ik. We voelen allebei de windvlaag, die ik eerder voelde. Voor ons staat een oude man, maar je kan alleen de vorm zien, het is iets schaduwachtigs. Hij staat stil en staart naar ons alsof hij iets van ons wil. Opeens komt er een kleine zandstorm op ons af en de schaduw vlucht weg. Het duurt best wel lang voordat alle zandkorrels zijn gevallen en dan zien we het: een tekst van zand gemaakt.
Er staat:
het is al geweest,
de tijd dat ik leefde,
de tijd dat ik was,
van vele boeken,
dan ken je het pas.
Boek dat zo oud is
als vierhonderd jaar,
daar zal het in staan,
mijn prachtig verhaal.
En er staat een cijfer bij: 2438. Opa snapt het gelijk: “Het is een raadsel, Rick. Vele boeken zitten in een bibliotheek. We moeten daar een boek vinden, dat heel oud is.” “Maar opa, zulke oude boeken zijn er niet in de bibliotheken van Zoetermeer. Ik denk dat het de code van een speciale tram is, die ons brengt naar een oude bibliotheek”, zeg ik. “Dat is goed nagedacht, Rick. We gaan op zoek naar de tram met het cijfer 2438”, roept opa.
Wij fietsen naar de dichtstbijzijnde tramhalte, halte Voorweg laag. Misschien moeten we de code op de kaart zetten. Maar dan komt er een denkbeeldige tram aan; het is wazig. “Deze tram moet het zijn”, zeg ik tegen opa. Wij lopen de tram in, maar niemand anders loopt mee. Hoezo niet? Blijkbaar kunnen ze het niet zien. “Ohh, nu snap ik het, opa. Hij heeft ons uitgenodigd, waardoor alleen wij de tram zien.”
Gelijk als we in de tram stappen, voelt het alsof ik ga zweven. Oh, het is een tram die niet meer bestaat. Voordat we het weten, stopt de tram opeens. Moeten we er nu al uit? Buiten de tram is het mistig. We kunnen bijna niks zien, maar wat ik wel zie zijn oude gebouwen en auto’s. Huh, waar zijn we? Opeens stoot ik tegen een deur aan en deze gaat krakend open. Voor ons op de vloer ligt een lijn van zand. We volgen deze naar een grote, houten kast. Er schuift een dik, oud boek een stuk naar voren. Opa pakt het en het vliegt open naar een bladzijde vol met tekst en plaatjes. Er is een plaatje van een zwarte schaduw, precies zoals degene die we eerder zagen. Er staat: “Gefeliciteerd, jullie hebben mij gevonden. Ik was een heilige van de bibliotheek. Ik ging gedachten lezen van de bezoekers en leidde de mensen naar een boek dat precies voor hen gemaakt was, dat ze nodig hadden. Ik wou dit laten zien aan jullie, zodat iemand weet dat ik besta en nog steeds in de bibliotheek rondhang. Maar jullie mogen het niet doorvertellen, het blijft ons geheim.”
Opeens zien we alle oude boeken verdwijnen, alles vervormt en we zijn terug in onze eigen tijd, de nieuwe bibliotheek. Als we naar buiten lopen, gedraagt iedereen zich gewoon normaal. Sommigen lezen, anderen zoeken iets op een computer op en sommigen maken hun huiswerk in hokjes. Niemand weet dat ze constant worden bekeken door de geest. Ik kijk naar beneden op de trap en zie: ik heb het oude boek met het geheim van de geest meegenomen van 400 jaar geleden..