Vandaag een rotdag, een woensdag. Ik moet naar atletiek, echt geen zin in. Mijn moeder zeurt al tien minuten dat ik de computer moet gaan afsluiten en me moet gaan omkleden. Ik ga uiteindelijk naar beneden. Met tegenzin doe ik mijn legging aan en loop sjokkend naar de schuur. Atletiek is saai aan het worden. Het is veel herhaling en er gebeurt nooit iets uitzonderlijks. Ik spring op de fiets en begin aan de vermoeiende rit van ongeveer een kwartier. Een lichtpuntje – mijn band is deze week gelukkig niet lek.
Tijdens mijn rit kom ik langs de bekende plekken. Het is druk onderweg. Veel gehaaste weggebruikers maken dat ik af en toe geïrriteerd van me af moet snauwen. Het is ook nog eens uitzonderlijk warm voor de tijd van het jaar, wat mijn stemming niet helpt.
De laatste tijd lees ik veel in de krant over de voortgang van de bouw van het nieuwe zwembad. Het is dan ook bijna aan het einde van mijn tocht dat ik vol verwondering het machtige gebouw in aanbouw zie opdagen. Hier is over nagedacht, denk ik en ik verheug me al op de opening over enkele maanden. Nog een paar honderd meter, dan ben ik bij het atletiekveld. Even doortrappen Lucas, denk ik. Het licht van de zon schittert door de dakramen van het nieuwe, nog naamloze zwembad. Maar wat is dat?
Ik stop, spring van de fiets en loop naar het hek. Daar denk ik na. Zal ik over het hek klimmen of ga ik naar de training? Die training kan wel even wachten denk ik. Ik klim over het hek heen en ineens sta ik op de bouwplaats. De graafmachine staat naast me en het hek achter me. Geen mogelijkheid om hier snel weg te komen, bedenk ik me. Ik kijk naar binnen en zie meerdere glijbanen en het lege zwembad. Wauw wat is dat cool. Ik kan niet wachten tot het eindelijk af en open is. Weer zie ik in een flits de vreemde lichtstraal. Het is een groene straal. Gifgroen. Moet ik dit wel doen? Ik snuif de geur van chloor op, negeer mijn bonkende hart en loop naar de ingang. De nooddeur blijkt op een kier te zitten. Waarom wordt me dit zo makkelijk gemaakt? Wat ga ik vinden?
De nooddeur is niet veel meer dan een dunne MDF-plaat en buigt mee wanneer ik mijn puberlijf er tegenaan duw. Ik ben binnen. Ik zie een groter deel van het zwembadcomplex. Ik kijk naar de straal licht en zie dat die uit een van de lege zwembaden komt. Ik loop, met de angst in mijn benen, naar de rand van het zwembad en kijk naar beneden.
Zie ik dat goed? Ligt daar een hoopje mens? Ik zie erg weinig door de schemering. De lichtstraal geeft niet veel bijval. Ik onderdruk mijn opgekropte schreeuw. Ik onderdruk mijn emotie. Ik wil dit niet zien. Ik wil hier niet zijn. Maar dan…
In de hoek van het grote bad ligt inderdaad een man. “Hallo meneer” roep ik. “Gaat het?” Geen antwoord. Ik pak snel mijn telefoon en met de zaklampfunctie schijn ik bij. De man ligt onnatuurlijk, maakt geen geluid en is blauw aangelopen in zijn gezicht en hals. Het licht van zijn laserpen schijnt groen recht omhoog naar het plafond. Naast het lichaam zie ik, naast wat bloedspetters, ook een multomap liggen van Architectenbureau Mosterd. Waar komt dat bloed vandaan?
Het is gruwelijk. Ik durf dit niet. Maar wacht, ik zie de oorzaak van het bloed om de man heen. Schedel open, hard ingeslagen, ik voel de angst weer opwellen.
Mijn hersenen malen verder. Zou dit een architect zijn die met de bouw van het zwembad gemoeid is? Was dit een naar ongeluk? Wat dit een val met noodlottige gevolgen?
Ik bel snel 112 en geef weinig meer dan de plaats delict en mijn naam. Zo, die zijn alvast onderweg denk ik. Ik pak nog even de laserpen mee. Handig voor thuis denk ik onnozel.
Ik kijk verder om mij heen en zie dat de bloedspetters ook verder van het slachtoffer uitspreiden. Ik zie zelfs kleine spatten op de badrand en de deur naar de kleedkamer. Ik besluit om het spoor te volgen. Ik loop tussen zwembaden door en langs glijbanen. Even pakt mij het besef of ik de man niet moet helpen. Maar ik kan niet dichterbij hem komen. Ik verstijf. Ik loop verder naar het ongewisse.
Ik loop door de deur van de kleedkamer en ik kom in de donkere ruimte. Ik loop iets verder en voel over de muren. Ik voel een lichtknop en ik druk hem in. Het licht knippert en de bouwlamp schiet aan. Ik kijk voor me. Benauwder dan ooit. De kleedkamer is blinkend. Wat een sterk staaltje ontwerp, maar wat jammer van de bloedspetters die druppels op de tegelvloer vormen. Dit gaat niet goed, denk ik. Buiten hoor ik naderende sirenes. Ze zijn onderweg, mooi. De geur van chloor is ook in deze ruimte sterk aanwezig. Vreemd.
Verderop hoor ik een schuifelend geluid. Er is hier niemand toch? Ik zie dat het bloedspoor heftiger wordt. Hoe dan? Wat gaat er schuil in dit zwembad? Ik loop recht af op de ruimte met de douches. Het schuifelen stopt. Maar plots starten vanaf de andere zijde van de grote doucheruimte de douches spontaan. Ik voel nattigheid. Letterlijk en figuurlijk. Ik ben doordrenkt en dan zie ik opeens vanuit mijn rechterooghoek een schim. Een douchende schim van een man. Ik kom naderbij en probeer koel te blijven. Al lukt dat heel aardig met die koude plenzen van water over me heen. Buiten hoor ik wat geschreeuw en voetstappen om het pand heen. Door het gebrek aan ramen zijn de geluiden goed waarneembaar.
Met “Hallo meneer” probeer ik de aandacht van de mannelijke schim te trekken. Die reageert kalm met “Hallo jongen, lekker aan de wandel?” Hij wast zich verder onder de douche, het spoelwater van zijn handen en gezicht is rood. Wat?! Twee dingen schieten gelijk door mijn hoofd. De man wast, naar het lijkt, bloed van zich af en de man lijkt verdacht veel op Dennis Jellema, de grote aannemersbaas uit Stompwijk.
“Meneer, heeft u ook iets vreemds gezien in het zwembad?” Maar een antwoord vang ik niet meer op.
Het is donderdag. Hoe ik dat weet? Nou, de zuster op de afdeling kwam net langs met de menukaart voor het diner. Het is donderdag, gehaktdag. Ik weet niet meer goed wat ik wel en niet weet. Ik weet niet meer wat er gisteren was. Ik ben verward. Mijn moeder legde vanochtend uit dat ik naast mijn fiets ben gevonden door een trainingsmaatje. Ik was bewusteloos en ben afgevoerd met de ambulance. Ik weet het niet meer. Ben ik gevallen? Heb ik alles gedroomd? Ik ben ervan overtuigd dat ik per toeval op een plaats delict verzeild ben geraakt gisteren. Maar waar baseer ik dat op? Ik draai me om in mijn bed en weet het even niet meer. Dan stokt mijn adem. Op het nachtkastje naast het glaasje limonade ligt een aluminium pen. Het gifgroene licht schijnt me in de ogen.