Er was eens een meisje, dat Mana heet. Ze woonde eerst bij haar ouders in Rokkeveen. Toen ze naar de middelbare school ging, ging ze bij haar oma wonen, omdat de school vanaf daar dichterbij was. Eerst wilde ze dat niet en vond ze het raar dat ze bij haar oma moest wonen. Totdat ze bedacht dat daar de Stadsbibliotheek was, waar ze nooit naartoe mocht van haar moeder.
Toen ze bij oma aankwam, vond ze het eerst best raar. Ze was er nog nooit geweest, omdat haar ouders tegen haar hadden gezegd dat ze beter bij haar uit de buurt kon blijven. En nu moest ze er opeens wonen! Maar ze zag dat haar ouders ook niet op hun gemak waren. Ze wilde er niet langer aan denken en vroeg: “Waar is mijn kamer?”
Haar oma bracht haar, maar zei niks. Toen de deur bijna dicht ging, zei ze: “Morgen gaan we naar de Stadsbibliotheek.” En… de deur ging dicht. Ze ging haar kamer bekijken. Hij rook muffig alsof er al jaren niemand is geweest. Er vielen haar twee dingen op. Ten eerste: er stond een oude enge pop met een gescheurd jurkje en één oog in de hoek van haar kamer. Ten tweede: in de hoek stond een oude antieke stoffige kast. Ze besloot erin te kijken. Het verbaasde haar dat de kast helemaal leeg was op een muziekdoosje na. Ze besloot het te openen. Er kwam een hoop stof uit. Een ballerina en een man dansten samen op een slaapliedje. En er lag een sieraad in; een roestig gouden klokje. Het zag er eng uit. Wil ik morgen nog wel met oma naar de Stadsbibliotheek?
Ze ging naar beneden. Ze had zo lang naar het muziekdoosje gekeken, dat het al avond was. Haar oma had pannenkoeken gemaakt. Tijdens het eten praatte ze over van alles. Maar Mana houdt haar mond over de ketting. Een half uur later moet ze gaan slapen. Als ze tanden moet poetsen, kijkt ze naar zichzelf in de spiegel. Ze ziet een meisje met oranje haar, sproeten en groene ogen. Ze denkt de hele tijd aan die ketting. Opeens ziet ze wat. Het was stoffig, van goud en roestig. Ze realiseerde zich dat het het klokje was. Ze draaide zich met een ruk om en… Het klokje was weg. Ze vond het best eng, dus ging ze slapen. “Het was vast verbeelding.” Het duurde een tijdje voordat ze in slaap viel. Toen ze bijna sliep, hoorde ze wat op de trap. Het klonk als haar oma die aan het lachen was. Het rook opeens naar iets nattigs. Het werd heel koud. En toen ging de deurklink van haar kamer open. Langzaam, met een piepend geluid ging die open. Het zou niet lang meer duren, totdat wat er achter die deur stond haar kon zien. En toen stond de deur wagenwijd open! En ze zag… niks.
Helemaal niks. De hele deuropening was leeg. Ze kroop voorzichtig naar de andere kant van haar bed. Ze keek over de rand en ze sloeg een hand voor haar mond om de gil te onderdrukken! Wat daar lag… Het was te verschrikkelijk om naar te kijken! Het was, het was… Toen viel ze flauw.
De volgende dag schrok ze wakker. Er liep een rilling over haar lijf toen ze terugdacht aan gisteren. Ze wist niet wat ze erger vond; dat dat klokje haar de hele tijd achtervolgde, of dat ze met haar oma naar de Stadsbibliotheek moest. Ze hadden de favoriete snack van Mana als ontbijt, namelijk ei met kaas en ui. Ze deed alsof ze er heel erg van genoot, maar eigenlijk was ze doodsbang voor haar oma.
Na het ontbijt gingen ze naar de Stadsbibliotheek. Ze keek haar ogen uit toen ze voor het gebouw stond. Toen zette haar oma een stap naar binnen. Mana had van andere vriendinnen gehoord, dat het vuur van de aansteker van de gouden man was gemaakt van crêpepapier. Haar oma liep ernaartoe. Ze ging naar de vlam en blies er tegenaan. Tot haar schrik ging de vlam uit. Nog geen vijf tellen later werd het nacht. Maar het was nog maar drie uur in de middag! Haar oma was weg. Terwijl ze nog geen tien tellen geleden bij de man stond. Nou, de man? De man was in een gouden meisje veranderd. Met het gouden klokje om haar nek! Ze vond het doodeng, maar kon niks anders bedenken dan de Stadsbibliotheek in rennen. Ze rende en rende. Zo hard dat ze niet doorhad dat ze op een plek was in de bibliotheek, waar alle oude boeken die nooit geleend werden lagen.
Het was donker en stoffig. Ze schrok vreselijk toen ze zag wat er voor haar stond. Ze zag het beeld van het gouden meisje. Maar dan was ze geen beeld meer. Haar lange, rommelige haar was pikzwart geworden. En haar huid was spierwit. Er zaten veel krassen op en het was zo dun dat al haar bloedvaten te zien waren. Haar lange, rafelige jurk was even wit als haar huid geworden. En het roestige oude kettinkje was niet meer roestig en oud… Het was glimmend en oogverblindend goud. Alsof het net gekocht was.
Voor ze het wist kwam het meisje langzaam op haar af. Ze wilde wegrennen en zo hard gillen als ze kon. Maar ze wist dat het buiten nog nacht was. Dus bleef ze staan en hield haar mond. Toen het meisje bij haar was, ging haar mond open om wat te zeggen. Mana verwachtte dat ze zou klinken als een oude vrouw, maar in plaats daarvan klonk ze als een meisje van haar leeftijd. “Luna”, zei ze, “ik Luna.” Ze klonk bekend. Ze wist niet wat het was. Totdat ze de schram op haar hoofd zag. Luna was drie jaar geleden vermist geraakt in de Stadsbibliotheek. Luna, haar vriendin! Luna deed het klokje af. “Deze voor jou.”
Mana pakte het klokje aan. Ze deed het om haar nek en… Het werd zwart voor haar ogen.
50 jaar later
Mila rende de kamer in, waar Mana vijftig jaar geleden versteend werd. Mila was er naartoe gegaan met haar klas, omdat ze naar een uitleg moest luisteren van hoe je een verhaal schrijft. Heel groep 8 moest een verhaal schrijven voor Halloween. Mila wilde er niet meer naar luisteren en rende boos weg. Ze zag een beeld staan van een schreeuwend meisje met haar tot haar schouders. En toen ze dichterbij kwam, zag ze een klokje om haar nek. Tot Mila’s schrik verdween het goud dat om het meisje heen zat en ze werd een meisje. Haar haar was oranje en ze had sproeten. En haar ogen waren felgroen. Mila sprong achteruit. Het meisje liep naar haar toe. En ze zei: “Ik Mana.” Mila besloot het meisje te vertrouwen en ze zei: “Ik Mila.” Mana deed het klokje af en gaf het aan Mila. “Deze voor Mila.” Mila pakte het klokje aan en deed het om haar nek en toen…